De Nederlandse Toendra
Arjan Dwarshuis is Nederlands bekendste vogelaar en heeft zijn hele leven al een fascinatie voor vogels. Hij is professioneel vogelgids, geeft lezingen over vogels en vogels kijken en schuift regelmatig aan bij diverse radio- en televisieprogramma’s. Daarnaast is hij ambassadeur voor het IUCN NL landaankoopfonds en schreef hij het boek Een Bevlogen Jaar, over zijn wereldrecord vogels kijken. Hij schrijft iedere maand voor Natuurhuisje.nl over een actueel onderwerp in de natuur.
De Russische Beer
Begin deze maand raasde de Russische Beer over ons land, wat resulteerde in chaos op de wegen, gesloten coronateststraten en een ontroostbare Erben Wennemars omdat de Elfstedentocht eindelijk een keer leek te kunnen doorgaan, maar niet door mocht gaan en uiteindelijk ook niet door kon gaan. Zelden, en zeker in de afgelopen tien jaar, vond er zo’n dramatische weersomslag binnen zo’n kort tijdsbestek plaats. Niet alleen wij waren in rep en roer, ook de natuur stond volledig op haar kop. Wat gebeurde er met de vogels toen ons kikkerlandje van de ene dag op de andere veranderde in een Siberisch toendralandschap van sneeuw en ijs? Om deze vraag te beantwoorden heb ik deze periode mijn verrekijker vrijwel onafgebroken om mijn nek gehad.
Op de vlucht
In de nacht van 6 op 7 februari ging het los: de wind zwol aan tot kracht 9, het begon te sneeuwen en de temperatuur daalde tot onder het vriespunt. Vogels werden compleet overvallen en sloegen op de vlucht, wat goed zichtbaar was op radarbeelden van de luchtmacht. De volgende ochtend stond ik met het eerste licht in skipak en moonboots op mijn dakterras in Amsterdam. De wind gierde over de daken en dikke sneeuwvlokken waaiden in mijn gezicht, terwijl mijn tenen en vingers bij een gevoelstemperatuur van -15 al snel in ijsklompjes veranderden. Maar ik trotseerde deze barre omstandigheden – met een warme huiskamer en chocomelk met slagroom binnen handbereik - niet voor niets: in slechts tweeënhalf uur tijd noteerde ik meer dan 2500 kieviten, die in grote groepen met snelheden van meer dan honderd kilometer per uur in blinde paniek naar het zuiden vlogen. Op verschillende Nederlandse vogeltrektelposten over de gehele breedte van het sneeuwfront, werd een vergelijkbare exodus waargenomen. Een spectaculair gezicht, maar voor die arme weidevogels bittere noodzaak: door de bevroren bodem en het dikke pak sneeuw was er voor hen simpelweg geen voedsel meer te vinden.
Op 9 februari, nadat het sneeuwfront was overgetrokken, ging de wind liggen en brak de zon door. De wegen waren weer enigszins begaanbaar, dus ik vertrok met telescoop, verrekijker en camera naar de Flevopolder. De ondiepe wateren van de Oostvaardersplassen en aangrenzende slootjes waren grotendeels dichtgevroren, waardoor veel eenden zich in het diepere water van het Markermeer langs de buitenzijde van de Oostvaardersdijk ophielden. Ik noteerde mooie aantallen nonnetjes en grote zaagbekken en zag groepen ganzen in V-formatie de dijk volgen richting zuidelijker gelegen orden. Een vos liep midden over een bevroren meer en langs de meest lullige rietkraagjes foerageerden waterrallen open en bloot op het ijs, hun normaliter uitstekende schutkleur compleet waardeloos tegen de hagelwitte achtergrond.
Honderdduizend smienten
De dagen daarna daalde de temperatuur verder, waardoor langzaamaan ook de grote binnenwateren begonnen dicht te vriezen. Het diepe water van de Reeuwijkse surfplas bleef open en werkte daardoor als een magneet op watervogels. Op zaterdag 13 februari werd daar het haast onvoorstelbare aantal van meer dan honderdduizend smienten (een soort eend) geteld, een kleine 10 procent van de Noordwest-Europese flyway populatie.
Snippeninvasie
Ondertussen vond er een heuse invasie van houtsnippen plaats. Deze normaliter uiterst schuwe bosvogels werden op de gekste plekken gemeld: in parken en achtertuinen en zelfs midden in de betonnen stadsjungle van Rotterdam. Zonder overdrijven zag ik er in een paar dagen tijd misschien wel honderd. Ook mocht ik mezelf gelukkig prijzen met een aantal waarnemingen van zijn drie keer zo kleine neefje, het bokje, een soort die ik onder normale omstandigheden hooguit een paar keer per jaar zie, en dan meestal net te laat, als ze vlak voor mijn voeten opvliegen. Vooral langs de kanalen in de Amsterdamse Waterleidingduinen, die constant doorstromen en daardoor niet dichtvriezen, was het raak en kwam ik er verschillenden tegen. Helaas waren de alom vertegenwoordigen amateur-natuurfotografen zich ook bewust van de aanwezigheid van dit zeldzame vogeltje. Tientallen in camouflagekleding gehulde mannen en vrouwen met meterslange telelenzen verzamelden zich rondom zo’n onfortuinlijk mini-snipje, dat zich, volledig vertrouwend op zijn camouflage, tevergeefs tussen de spaarzame oevervegetatie probeerde te drukken. De situatie had wel wat weg van een zombie apocalypse en om eerlijk te zijn voelde ik me die dag ook wel een beetje ramptoerist.
IJzige ijsvogels
Er waren ook verschillende ijsvogels naar het waterwingebied getrokken. Deze on-Nederlands mooie, felblauwe viseters met knaloranje onderzijde, houden, zoals hun naam wél doet vermoeden, helemaal niet van ijs. Ze heten ijsvogel omdat ze ijsblauw zijn. IJs, in de letterlijke context van dichtgevroren water, is hun grootste vijand, dan kunnen ze niet meer vissen en sterven ze de hongerdood. Hopelijk hebben de ijsvogels die ík daar tegenkwam het wel gered, want net als in de strenge vorstperiode van februari/maart 2018, zal meer dan 70 procent van de Nederlandse populatie deze winter niet hebben overleefd. Gelukkig brengen ze wel drie legsels van 6-7 jongen per broedseizoen groot en zal de populatie zich snel herstellen.
Inmiddels is alle sneeuw weggesmolten, het was een bijzondere week die ik nooit zal vergeten, maar ik kijk reikhalzend uit naar het voorjaar!